Als Olivier thuiskomt van school, verwacht hij dat er voor hem is gekookt, dat zijn kleren netjes opgevouwen op zijn kamer liggen en dat zijn moeder hem naar het voetbalveld brengt. Het enige dat hij vanavond zelf moet doen is zijn kamer opruimen, maar daar heeft hij geen zin in. ‘Hoezo bepalen jullie wat ‘netjes’ is?’ Waarop zijn ouders zeggen: ‘Het is ons huis, dus wij bepalen de regels!’ Voor je het weet raak je als opvoeder verstrikt in een vruchteloze discussie over wiens kamer het is. Hoe motiveer je een tiener om iets te doen ‘wat hoort’, maar waar hij geen zin in heeft? En tegelijkertijd: hoe kun je er als ouder voor openstaan dat de tiener waarschijnlijk ook wel een beetje gelijk heeft? Ouders, maar ook tieners, kunnen ontspannener worden als ze zich realiseren dat het helemaal niet erg is om open te staan voor elkaars invalshoek en oog te leren krijgen voor het feit dat jouw gedrag (als ouder en als tiener) impact heeft op de ander.
Door: Anna Tuenter en Jelle Jolles
Centrum Brein & Leren, VU Amsterdam
Het probleem is dat ouders vaak te hoge verwachtingen hebben van het denkproces van hun kind, en zijn interesses verkeerd inschatten. Tieners hebben nog niet de kennis en ervaringen om te beoordelen wat ‘redelijk en eerlijk’ is in de volwassen wereld. Als kleuter en kind nam Olivier de ideeën over goed en fout nog over van zijn ouders, maar aan het eind van de kindertijd begon hij in relatief korte tijd een eigen inschatting te maken van wat belangrijk is in de wereld. In zíjn wereld dus, de wereld die hij kent en waarmee hij ervaring heeft.
Nu hij in de adolescentie zit, is hij beland op de lange route op weg naar de volwassenheid. Zijn hersenen rijpen nog tot ver na het 20e jaar. De omgeving zorgt voor nieuwe zintuigelijke, emotionele en sociale prikkels. Hij krijgt aandacht voor de peer group en voor zaken waar hij in de kindertijd alleen ‘in de verte’ interesse in had. Tegelijkertijd krijgt hij een gezonde interesse in relaties tussen mensen, en in ‘waarom zij doen wat zij doen’. Hij begint zijn eigen ideeën te vormen, over zaken waar hij elke dag mee te maken heeft, en over zaken waarmee hij eigenlijk niks te maken wil hebben, zoals huiswerk, of het nut van school. Door abstract te leren denken, door taal verbanden te leggen en logisch te redeneren, definieert hij stukje bij beetje zijn unieke positie in de wereld.
Dat wil nog niet zeggen dat Olivier kan worden behandeld als een jongvolwassene. Hij kan al wel aanwijzen dat zijn ouders iets willen wat niet in overeenstemming is met wat hij wil, maar heeft nog niet zo veel ervaring met meningsuitwisseling en debat om hier een beschaafde discussie over te voeren. Dit moet hem dan ook worden geleerd. De opvoeder of docent kan hierbij helpen, alleen al door te beseffen dat dit een leerproces is waar de tiener middenin zit. Redeneervaardigheden kan je oefenen door die tiener ervaring te laten opdoen in het praten en redeneren, hem te laten oefenen. Dit kan gaan over simpele alledaagse situaties, regels en normen waar hij last van heeft, over politiek, spirituele zaken of iets wat hij ergens heeft gelezen of gehoord.
‘Boeiend dat mijn kamer niet netjes is’
Volwassenen en adolescenten kijken nou eenmaal anders tegen conflicten aan, stelt adolescentie-expert Laurence Steinberg. Ouders raken gestrest door discussies die pietluttig klinken maar principieel zwaar wegen, zoals ‘elke zaterdag ruim je je kamer op’ of ‘iedereen draagt bij aan het huishouden, en de afwasmachine inpakken hoort daar nu eenmaal bij’. Ouders zien het als een discussie met een morele lading: je draagt bij aan het systeem. En dat is voor hen vanzelfsprekend, ‘want anders wordt het een chaos’. De tiener ziet het echter nog als een persoonlijke keuze: het is zijn kamer, dus het is niet eerlijk als zijn ouders gaan vertellen hoe deze eruit moet zien. Bovendien, wie bepaalt wat netjes is? En wat boeit het überhaupt of zijn kamer netjes is? Tieners zijn niet geïnteresseerd in het morele standpunt, want het conflict heeft nog geen betekenis voor hen. Logisch, want de tiener heeft op dat moment nog geen, of nog niet genoeg, inzicht in die diepere betekenis van ‘hoe het hoort’.
Druk uitoefenen op een tiener om iets te doen, werkt niet. Doe liever een beroep op de redeneervaardigheden van de tiener, zodat hij zelf tot een inzicht kan komen. Om miscommunicaties uit de weg te gaan kan je op een milde manier aan hem duidelijk maken wat hij tot nu toe niet wist. Er is geen handboek waarin staat hoe dit moet, maar het feit dat je het gesprek aangaat, liefst met humor, ironie en understatements, zorgt dat een kind feedback krijgt op zijn gedachten en gedrag. Zo komt er een denkproces op gang, en leert hij zich te verplaatsen in een ander. Als je het kind vraagt: ‘wil je deze bananenschil nog houden?’ en ‘vind je het handig als ik met één blik in je kamer kan zien welke onderbroek je gister hebt aangehad?’, groeit het inzicht in het eigen gedrag gestaag. Bovendien, als Olivier structureel zijn boeken blijft kwijtraken, of als hij op een gegeven moment geen schone kleren meer heeft, leert hij vanzelf ervaren hoe vervelend het is om zaken niet te kunnen vinden, en dat het opruimen van zijn kamer best nuttig kan zijn.
Bronnen
Jolles, J. (2016). Het tienerbrein. Over de adolescent tussen biologie en omgeving. Amsterdam: Amsterdam University Press, ISBN 867 94 6298 747 0
Contact
Jelle Jolles, j.jolles@vu.nl
Anna Tuenter, redacteur en docent biologie, j.tuenter@vu.nl
Dit is deel 2 van een drieluik over ‘Leer de tiener redeneren’. Het eerste deel is eerder op de website verschenen, deel 3 volgt binnenkort.