In het artikel ‘Ik voel me niet zo lekker’ wordt een grootschalig onderzoek beschreven dat is uitgevoerd bij brugklassers. Leerlingen die ‘niet lekker in hun vel zitten’ blijken een veel grotere kans te hebben op onderpresteren. Veel jonge tieners worstelen met de biologische en psychologische veranderingen die horen bij de puberteit. Hun ‘executieve functies’ zijn nog in ontwikkeling en zij moeten nog veel ervaringen opdoen om zich een plek te verwerven in de veranderende samenleving. Wij pleiten voor een gerichte betrokkenheid van leerkrachten en opvoeders en voor het faciliteren van de neuropsychologische ontwikkeling van de jeugdige als persoon. Welbevinden, inspiratie, en een brede ontwikkeling zijn daarbij even belangrijk als kennis en formele schoolprestaties.
Tamara van Batenburg-Eddes en Jelle Jolles. ‘Ik voel me niet zo lekker’. Van 12 tot 18, oktober 2013, pp 8-10. Een pdf van het artikel vindt u hier.
Brugklassers die zich minder goed voelen hebben een veel grotere kans op onderpresteren dan leerlingen die zich prima voelen. Neurocognitief functioneren speelt een aanzienlijke rol in deze relatie tussen emotioneel welbevinden en onderpresteren. Dat blijkt uit onderzoek van het Centrum Brein & Leren en is verschenen in het tijdschrift Frontiers in Educational Psychology en is tevens gepubliceerd in het oktober nummer van het Nederlandse tijdschrift ‘Van 12 tot 18’.
Emotioneel welbevinden speelt een belangrijke rol bij onderpresteren
De overgang naar de middelbare school kenmerkt zich door grote veranderingen in de leefwereld van jongeren, maar ook op cognitief en intellectueel vlak. Tevens gaat deze periode gepaard met biologische en psychologische veranderingen die horen bij de puberteit, en met grote veranderingen in de rijping van bepaalde hersensystemen en de ontwikkeling van complexe netwerken. Onder invloed van deze veranderingen zijn jong-adolescenten in het bijzonder kwetsbaar voor het krijgen van psychologische problemen en psychopathologie. Het onderhavige onderzoek richt zich op milde problemen op het gebied van welbevinden die relatief veel voorkomen.
Aan het onderzoek deden ruim 2200 brugklasleerlingen van vmbo, havo en vwo mee. Leerlingen en hun mentoren vulden online een vragenlijst in. Leerlingen beantwoordden onder andere vragen over hun welbevinden. Ook is hen gevraagd in hoeverre ze zelf vonden dat ‘ze het op school beter zouden kunnen doen dan dat ze tot nu toe lieten zien’; een vergelijkbare vraag is aan de mentor gesteld. In combinatie met schoolcijfers is zo bepaald of er bij een leerling sprake was van onderpresteren. Verder is onderzocht wat de rol was van aspecten van neurocognitief functioneren in de relatie tussen welbevinden en onderpresteren. Uit de resultaten bleek dat brugklassers die een verminderd welbevinden ervaren een wel vijf keer hoger risico hebben om onder te presteren in vergelijking met jongeren die zich goed voelen. Wanneer we deze relatie corrigeerden voor de invloed van neurocognitief functioneren halveerde dit risico maar deze bleef aanzienlijk, en statistisch significant, namelijk twee keer verhoogd.
In het onderwijs ligt de nadruk op leerstof en de output daarvan en minder op de voorwaarden die noodzakelijk zijn om te kunnen leren. Uit de resultaten van dit onderzoek, echter, blijkt dat emotioneel welbevinden èn neurocognitief functioneren een aanzienlijke rol spelen bij het behalen van optimale prestaties op school. De resultaten onderstrepen daarmee het belang van voorwaarden om te kunnen leren, waarbij welbevinden, inspiratie, en een brede ontwikkeling even belangrijk zijn als kennis en formele schoolprestaties en pleiten voor een gerichte betrokkenheid van leerkrachten en opvoeders en het faciliteren van de neuropsychologische ontwikkeling van de jeugdige als persoon.