Inzichten uit de neuropsychologie hebben potentie voor toepassing in het onderwijs – mede omdat veel leerkrachten geïnteresseerd zijn geraakt in het brein en openstaan voor wetenschappelijke kennis. Dat blijkt het uit het proefschrift van Sanne Dekker die op 1 november 2014 op dit onderwerp is gepromoveerd binnen het Centrum Brein & Leren (Instituut LEARN!) en de afdeling Onderwijsneurowetenschap aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Promotoren waren prof. Jelle Jolles en prof. Lydia Krabbendam. Voor haar onderzoek bestudeerde Dekker zowel leerlingen als docenten in het voortgezet onderwijs.
Neuromythen
Uit het onderzoek bleek dat er momenteel veel neuromythen in omloop zijn in het onderwijs. Het onderzoek werd uitgevoerd bij ruim 200 docenten uit Nederland en Engeland, die allen interesse hebben in de werking van de hersenen en de rol daarvan bij leren. Ondanks dat deze docenten zich al hadden verdiept in het onderwerp (bijv. op internet en in tijdschriften), hadden zij moeite om de waarheden van de mythen te onderscheiden. Dekker: “Je leest en hoort van alles over het brein, maar de kans is groot dat veel daarvan alleen in de verte op wetenschappelijk onderzoek is gebaseerd. Soms is het zelfs regelrechte onzin. Het inzicht dat er veel neuromythen in omloop zijn helpt hopelijk om mensen ervan bewust te maken dat het belangrijk is om kritisch te blijven nadenken over wat je leest en hoort.” Om de kennis bij docenten te vergroten heeft Dekker met haar promotor prof. Jelle Jolles een lesmodule “Brein & Leren” ontworpen, die past binnen het biologiecurriculum van onderbouw havo/vwo. De lesmodule gaat over de veranderlijkheid, of plasticiteit, van het brein. Docenten die deze lesmodule hadden geïmplementeerd, hadden significant meer kennis van hersenontwikkeling en –functies dan docenten die nog niet met het materiaal hadden gewerkt. “Door docenten meer te leren over hersenontwikkeling, kun je zorgen dat ze op een andere manier naar hun leerlingen gaan kijken” aldus Dekker & Jolles.
Grote individuele verschillen
Dekker onderzocht bij leerlingen o.a. de motivatie om met school bezig te zijn. Was dit vanuit intrinsieke motivatie, zoals nieuwsgierigheid? Of hebben ze vooral een extern doel, zoals het halen van goede cijfers? Of willen ze helemaal geen moeite doen voor school? Ze onderzocht dit onder jongens en meisjes uit twee verschillende leeftijdsgroepen: 10-14 jaar en 14-19 jaar. Er kwamen grote verschillen naar voren. Meisjes omschreven zichzelf vaker dan jongens als “leergierig” maar waren ook vaker vermijdend omdat ze bang waren om fouten te maken. Jongens waren juist meer gericht op het laten zien hoe goed ze zijn. Maar ze zeiden ook vaker dat ze niet zo goed hun best doen voor school. Volgens Dekker is dit laatste een mogelijke verklaring voor de slechtere schoolprestaties van jongens vergeleken met meisjes. Ook bleek dat leerlingen in de oudere leeftijdsgroep (14-19 jaar), minder leergierig waren en vaker een werk-vermijdende strategie volgden. Bovendien haalden leerlingen die nieuwsgierig of prestatiegericht waren hogere cijfers dan leerlingen die werk-vermijdend waren of bang om fouten te maken. Dekker: “het is dus belangrijk dat leerkrachten en ouders dit al vroeg ondervangen. Dat kunnen ze doen door de nieuwsgierigheid te stimuleren met bijvoorbeeld uitdagende lesmethoden. Ook kunnen ze minder nadruk gaan leggen op cijfers en meer op de inhoud.”
Leer het brein kennen
Ook Dekker en Jolles hebben niet stilgezeten om de leerlingen te inspireren voor goede schoolprestaties. Zij ontwikkelden de interventie “Leer het brein kennen” speciaal voor jongens van 12 t/m 14 jaar. De interventie is gericht op jongens die snel afgeleid zijn, impulsief gedrag laten zien en moeite hebben met plannen. De hersengebieden die dit gedrag sturen, zijn namelijk bij de meeste jongeren pas laat in de adolescentie ontwikkeld. Om deze ontwikkeling te stimuleren kregen de jongens uitleg over het brein en over aandacht, planning, impulsiviteit en het geheugen. Ze kregen hulp bij het plannen en hun doelgericht gedrag werd gestimuleerd. Daarnaast wisselden de jongens in kleine groepen met elkaar uit over de dingen waar ze tegenaan liepen, en bespraken de mogelijke oplossingen daarvoor. Het onderzoek is uitgevoerd volgens het principe van ‘evidence-based werken’ in de praktijk. Een controlegroep werd gebruikt van jongens in een huiswerk-interventie.. De jongens uit de neuropsychologische interventie rapporteerden een vooruitgang in kennis en vaardigheden, en hadden een beter inzicht in hun sterke en zwakke kanten. Dekker wijst erop dat interventies zoals deze waardevol kunnen zijn voor jongens én voor meisjes, al heeft zij zich nu beperkt tot jongens; “het is belangrijk om te kijken naar de leerling als individu. Iedere leerling heeft zijn eigen sterke en zwakke punten. Wetenschappelijk onderzoek gaat vaak over groepsverschillen, bijvoorbeeld verschillen tussen jongens en meisjes, en dat geeft richting, maar daarbij moet je wel oppassen voor het hokjesdenken. Blijf vooral met een open blik kijken naar wat het kind wel en niet kan.”
Op 1 november a.s. zal Sanne Dekker promoveren op haar proefschrift Brain Lessons: Neuropsychological insights and interventions for secondary education aan de Vrije Universiteit Amsterdam. U kunt hier het proefschrift gratis downloaden.
Contact: s.j.dekker@vu.nl