Dat man en vrouw biologisch van elkaar verschillen is algemeen bekend en geaccepteerd. Waarom heeft de samenleving er dan zoveel moeite mee als wetenschappers ook ‘het orgaan hersenen’ bestuderen in relatie tot sekseverschillen? In de afgelopen tientallen jaren is veel bewijs gevonden dat man en vrouw anders presteren op bepaalde cognitieve taken en ook niet hetzelfde zijn in hersenfuncties. Mijn eigen onderzoeksgroep stelde al jaren geleden vast dat vrouwen tot op hoge leeftijd beter zijn in bepaalde leer- en geheugentaken. En meer recent vonden we dat ook tienermeisjes en jong volwassenen beter zijn dan jongens in een heel aantal soorten cognitieve taken. De meeste jongens zijn daarentegen wat beter dan de meeste meisjes in taken waarin ruimtelijk-visuele informatie moet worden verwerkt. Waar komen die verschillen vandaan? Zijn de verschillen biologisch bepaald of hangen ze samen met het feit dat jongens en meisjes in onze samenleving anders worden benaderd: is het Nature of Nurture?
In de afgelopen tien jaar bleek uit onderzoek met hersenscanning (MRI) dat de ontwikkeling van bepaalde hersenstructuren bij jongens iets anders verloopt dan bij meisjes. De meeste jongens lijken enkele jaren later ‘uitgerijpt’ te zijn dan de meeste meisjes. Het gaat hierbij om grensverleggend onderzoek van onder anderen Gogtay, Giedd en Lenroot.
Nu is nieuw grootschalig onderzoek gepubliceerd dat weer verdere aanwijzingen oplevert over structurele hersenverschillen bij man en vrouw. De publicatie van Ingalhalikar en collega’s in de Proceedings of the National Academy of Sciences (kort gezegd PNAS) heeft afgelopen week erg veel media aandacht gekregen. Deels is er lovend commentaar want het gaat om een enorm grote MRI-studie van bijna 1000 tieners en jong volwassenen. Ook is de redactie van dit top- tijdschrift ongetwijfeld niet over één nacht ijs gegaan met het publiceren. Men is ook lovend omdat er nu nieuwe onderbouwing is voor een – sterker wordende – theorie over de structurele basis van geslachtsverschillen in gedrag en cognitie.
Maar aan de andere kant was er ook direct kritiek. Deze richtte zich op methodologische kwesties en op de relatief geringe omvang van gevonden verschillen. En ook werd natuurlijk gevraagd naar de causaliteit: zijn er wellicht structurele verschillen als gevolg van omgevingsinvloeden? Voor- en tegenstanders maken goed gebruik van de reguliere media en de nieuwe media zoals twitter om de andere partij om de oren te slaan. Ik vind dat een goede zaak: er moet uitgewisseld worden over zo’n belangrijk onderwerp als sekseverschillen, zeker in verband met de verschillen tussen jongens en meisjes in het schools presteren.
Zelf houd ik het er voorlopig op dat context (omgeving) bepalend is voor de ontwikkeling en rijping van hersennetwerken en dat dit binnen biologisch bepaalde mogelijkheden of randvoorwaarden geschiedt. In die zin vind ik de bevindingen spannend en waardevol. Ze zijn dat temeer omdat de resultaten aangeven dat er ‘ontwikkeling’ is gedurende de adolescentie. Voor mij is dat een sterke aanwijzing dat omgeving er toe doet. De omgeving kan voorwaarden scheppen om de ontwikkeling van kind en tiener te ‘leiden’, om steun en inspiratie te geven. Die structurele veranderingen in het brein, die komen er door de ervaringen die kind en adolescent opdoen. Daar doen wij zelf onderzoek naar en daar zult u nog wel wat over horen…
Vanwege het grote belang van de PNAS studie geef ik hieronder een vertaling van de paragraaf ‘Significance’ aangevuld met informatie uit de samenvatting van het artikel.
M. Inghalkar, A. Smith en anderen. Sex differences in the structural connectome of the human brain. Proceedings of the National Academy of Sciences (PNAS), www.pnas.org/cgi/doi/10.1073/pnas.1316909110
Waarom is dit onderzoek belangrijk
Sekseverschillen zijn zowel in wetenschappelijk als in maatschappelijk opzicht van zeer groot belang omdat ze zo duidelijk zichtbaar zijn in het gedrag van de menselijke en niet-menselijke soort. Met name dit onderzoek is essentieel omdat het een heel grote groep jongeren heeft bestudeerd; 949 in totaal waarvan 428 mannelijke en 521 vrouwelijke proefpersonen. Het ging om jongeren met een leeftijd van 8-22 jaar. Er is bij dit onderzoek gekeken naar de spreiding, of diffusie, van structurele hersenverbindingen. Het onderzoek heeft nieuwe sekseverschillen aan het licht gebracht. De resultaten laten zien dat het mannelijke brein een sterke communicatie opbouwt binnen de beide hersenhelften. De verbindingen binnen een hersenhelft zijn dus sterker. Het vrouwelijke brein laat daarentegen juist een sterkere communicatie zien tussen de hersenhelften; de verbindingen tussen beide hersenhelften zijn sterker.
De ontwikkeling van verbindingen in de hersenen bij jongens en meisjes loopt de eerste jaren gelijk op, maar gaat op een bepaalde leeftijd in de adolescentie een andere richting uit. Tijdens de adolescentie en de volwassenheid zijn grote verschillen te zien. De beelden laten zien dat de structuur van het mannelijke brein meer gericht is op verbindingen tussen perceptie en (gecoördineerde) actie, terwijl de structuur van het brein van de vrouw juist de communicatie tussen analytische en intuïtieve functies versterkt. De gevonden sekseverschillen worden verder beschreven in termen van ‘adaptive complementarity’ waarbij de man in zijn algemeenheid beter is in motorische en ruimtelijke vaardigheden en de vrouw in geheugen en in sociale cognitie.