Onderpresterende leerlingen zitten minder goed in hun vel dan leerlingen die presteren naar vermogen. En onderpresterende meisjes zitten veel minder goed in hun vel dan onderpresterende jongens. Dit blijkt uit ons onderzoek onder ongeveer 2.200 brugklasleerlingen dat deze week is gepubliceerd in het tijdschrift Van-12-tot-18 (klik voor een pdf).
De uitkomsten van ons onderzoek zijn belangrijk; zoals verwacht zijn het vooral jongens die onderpresteren, maar verrassend was het toch relatief grote aantal meisjes in deze groep. Onderpresterende meisjes worden sneller over het hoofd gezien en daarom sluit de ondersteuning die deze meisjes krijgen niet goed aan bij hun behoeften. Verschillen tussen jongens en meisjes in welbevinden vragen daarom om interventies-op-maat. Om de schoolprestaties te verbeteren moeten mentoren en leerkrachten natuurlijk hun aandacht richten op het welbevinden van onderpresterende jongens. Die zijn immers een bron van zorgen voor onderwijs, ouders en overheid. Tegelijkertijd mogen zij de onderpresterende meisjes zeker niet over het hoofd zien. Juist deze meisjes, wier welbevinden zorgen baart, hebben behoefte aan emotionele steun en sturing.
Rosa Martens en Jelle Jolles (2014). Prestaties van onderpresterende brugklasleerlingen verbeteren? Focus op het welbevinden van jongens én meisjes. VanTwaalftotAchttien, oktober 2014, pp 17-20. (pdf)
Onderpresteren, de mentor en het leerlingoordeel
In ons grootschalige onderzoek naar ‘Onderpresteren’ van brugklassers staat de mentor centraal. Hij of zij speelt immers een uiterst belangrijke rol in het monitoren van de voortgang van de leerling. Daarnaast blijkt ook het leerlingoordeel over de eigen schoolprestaties een belangrijke informatiebron te zijn: belangrijk omdat er fors wat kinderen zijn die van zichzelf vinden dat ze veel beter zouden kunnen. En het leerlingoordeel blijkt behoorlijk te kunnen verschillen van dat van de mentor. Uit ons onderzoek bij 2200 kinderen bleek– zoals verwacht – dat vooral jongens onderpresteren, maar verrassend was het relatief grote aantal meisjes in deze groep. Geheel nieuw is de bevinding dat onderpresterende leerlingen minder goed in hun vel zitten dan leerlingen die presteren naar vermogen. En juist voor de meisjes blijkt dit op te gaan: ze hebben een matig ‘welbevinden’ en dit is extra zorgelijk omdat dit minder wordt herkend.
Onderpresteren, en het belang van interventies-op-maat
Door onderpresteren in het onderwijs te bestempelen tot een jongensprobleem is typisch jongensgedrag synoniem geworden met onderpresteren. Bij onderpresterende leerlingen denken leerkrachten allereerst aan slimme, maar verveelde jongens. Hierdoor worden onderpresterende meisjes sneller over het hoofd gezien en sluit de ondersteuning die deze meisjes krijgen niet goed aan bij hun behoeften. Onze onderzoeksresultaten wijzen uit dat onderpresterende meisjes gebaat zijn bij meer aandacht voor hun welbevinden. Om onderpresteren onder leerlingen echt aan te pakken, moeten interventies-op-maat ontwikkeld worden die inspelen op het verschil in welbevinden tussen onderpresterende jongens en meisjes. Een belangrijk aspect van dergelijke interventies vormt de signalering van problemen door de leerkracht en het bieden van de juiste emotionele steun en sturing in reactie hierop. Door meer aandacht te hebben voor het welbevinden van de leerling, de psychosociale kant van het functioneren op school, kan de leerkracht het inzicht in de belevingswereld van de leerling vergroten. Hierdoor kunnen gedachten en gevoelens die ten grondslag liggen aan slechte prestaties beter in kaart gebracht worden en gebruikt worden als basis voor passende interventies.
Opsporen van onderpresteren
Onderpresteren bij leerlingen kan op verschillende manieren opgespoord worden, bijvoorbeeld via het leerkracht-oordeel (Onderwijsraad, 2007). In ons onderzoek staat het subjectieve oordeel van de mentor centraal, die immers een belangrijke rol speelt in het monitoren van de voortgang van brugklasleerlingen. Eveneens vormt het leerlingoordeel over de eigen schoolprestaties een belangrijke informatiebron, aldus onderzoek van ons centrum. Op basis hiervan worden leerlingen onderscheiden die volgens het eigen en het mentoroordeel onderpresteren (onderpresterend volgens beiden). Wanneer het oordeel van de leerling en mentor niet overeenkomt, worden leerlingen gezien als onderpresterend volgens de mentor (mentor constateert onderpresteren, leerling geeft aan naar vermogen te presteren) of onderpresterend volgens leerling (leerling geeft aan niet te presteren naar vermogen; volgens mentor is er geen sprake van onderpresteren). Als leerling en mentor beiden aangeven dat er geen sprake is van onderpresteren dan wordt de leerling gezien als presterend naar vermogen.
Wat wordt bedoeld met ‘welbevinden’
De maat van welbevinden, die in dit onderzoek is gebruikt, brengt in kaart hoe goed leerlingen ‘in hun vel zitten’. Hiervoor hebben we acht stellingen aan hen voorgelegd, waarvan leerlingen kunnen aangeven of ze zich hier goed, enigszins of niet mee kunnen identificeren. Vier stellingen hebben betrekking op het emotionele aspect van welbevinden, twee stellingen geven informatie over het somatische aspect van welbevinden, en twee stellingen geven inzicht in de tevredenheid van de leerlingen op school. Deze maat beoogt milde problematiek in kaart te brengen, die bij veel scholieren en relatief frequent voorkomt. Milde problematiek kan een indicatie zijn voor of zich ontwikkelen tot ernstigere problematiek, bijvoorbeeld op het gebied van angst of depressieve klachten.
Rosa Martens en Jelle Jolles (2014). Prestaties van onderpresterende brugklasleerlingen verbeteren? Focus op het welbevinden van jongens én meisjes. VanTwaalftotAchttien, oktober 2014, pp 17-20 (pdf).