Door: Marleen van Tetering, Jelle Jolles en Rachelle Meijer
Vrije Universiteit Amsterdam, j.jolles@vu.nl
In het onderwijs bestaat groeiende aandacht voor de ontwikkeling van de zogeheten ‘executieve functies’. Dit is niet voor niets: vaardigheden zoals aandacht, plannen, en impulsregulatie blijken erg belangrijk voor het leren en dus voor het presteren op school. Leerlingen verschillen sterk in deze vaardigheden aan het eind van de kindertijd en in de vroege adolescentie. Het is niet goed bekend waar die vandaan komen maar toch is het belangrijk om dat te weten. Meer inzicht geeft ook meer mogelijkheden om de ontwikkeling van leerlingen te ondersteunen: in het bijzonder bij leerlingen die wat achterlopen. Daarom onderzochten wij in een grote studie aan de Vrije Universiteit Amsterdam het executief functioneren bij een grote groep 9-12 jarigen.
We onderzochten drie factoren die verantwoordelijk kunnen zijn voor de individuele verschillen: leeftijd, sekse, en het opleidingsniveau van de ouders. De resultaten zijn gepubliceerd in het open access tijdschrift Frontiers in Psychology. Over de invloed van leeftijd en sekse zetten we de belangrijkste resultaten hieronder op een rij. Over de invloed van het opleidingsniveau gaat een volgende blog. Na een korte introductie van de gebruikte methode (AEFI), volgt een meer inhoudelijke toelichting op de executieve functies en waarom deze belangrijk zijn voor leren op school.
Dit is deel één van een tweeluik over de factoren die van invloed blijken te zijn op individuele verschillen tussen leerlingen in executieve vaardigheden. Dit artikel gaat over de factoren leeftijd en sekse. Een volgend artikel behandelt een andere factor: het opleidingsniveau van de ouders.
De resultaten, samengevat
Oudere leerlingen zijn – zoals verwacht – beter in staat om op te letten in de les, hun schoolwerk te organiseren en hun gedrag te reguleren dan jongere leerlingen. Een nieuwe bevinding is dat de ontwikkeling van deze vaardigheden anders verloopt bij meisjes dan bij jongens: meisjes zijn aan het eind van de basisschool vaardiger in het reguleren van hun gedrag dan jongens. Ook nieuw is de bevinding dat ouders en leraren een ander oordeel hebben over de plannings- en organisatievaardigheden: bij meisjes maar niet bij jongens. Deze resultaten hebben implicaties voor de onderwijspraktijk.
Implicaties voor het onderwijs, samengevat
Uit het onderzoek blijkt dat belangrijke executieve functies zoals aandacht, plannen en organiseren, en de impulsregulatie nog volop in ontwikkeling zijn aan het eind van de basisschool, maar dat deze ontwikkeling niet voor ieder kind hetzelfde verloopt. De resultaten suggereren dat meisjes aan het eind van de basisschool wat verder zijn in de ontwikkeling van executieve functies dan jongens, waardoor ze op school mogelijk ook iets beter presteren. Hiermee pleit het onderzoek voor een meer gedifferentieerde aanpak: het kan zinvol zijn om de executieve functies van jongens – die wat achterlopen – gericht te trainen.
Tot slot is een implicatie dat leraren en ouders zich realiseren dat zij de executieve functies van meisjes verschillend kunnen beoordelen en dat ze hierover met elkaar in gesprek moeten gaan.
De studie en het beoordelingsinstrument
In onze ‘SchoolWise studie’ is de invloed van leeftijd, sekse en het opleidingsniveau van de ouders op de ontwikkeling van executieve functies onderzocht. Er deden 186 leerlingen in groep 5 tot groep 8 mee aan de studie; ze waren afkomstig van 4 basisscholen in een ruraal gebied in de regio Noord-Holland. De leerlingen kwamen uit gezinnen met lagere tot hogere sociaal-economische status. Leraren en ouders van de leerlingen werd gevraagd om executieve functies zoals aandacht, plannen en organiseren, en de impulsregulatie te beoordelen. Hiervoor is gebruik gemaakt van een door ons ontwikkeld beoordelingsinstrument waarover we de laatste jaren vaker hebben gepubliceerd: de Amsterdam Executive Function Inventory (AEFI). De AEFI is een korte vragenlijst die bestaat uit 13 items over de aandacht, planningsvaardigheden en zelfcontrole van leerlingen.
We onderzochten ten eerste of leraren en ouders verschillen rapporteerden in de executieve functies van jongere en oudere leerlingen. Een tweede onderzoeksvraag was of er verschillen werden gerapporteerd in de executieve functies van jongens en meisjes. En tot slot keken we of het oordeel van ouders en leraren met elkaar overeenkwam. Onderzoeker dr. Marleen van Tetering stelt: “De resultaten van het onderzoek laten zien dat naast leeftijd ook de sekse een rol speelt bij de ontwikkeling van het executieve functioneren. En er zijn systematische verschillen tussen ouders en leraren in hun oordeel over de executieve functies van meisjes”. De studie is een onderdeel van het promotieonderzoek waarop Van Tetering op 8 juni dit jaar promoveerde.
Executieve functies en ontwikkeling
Het brein is gedurende de kinder- en tienertijd nog volop in ontwikkeling. De hersenen rijpen tot ver na het 20e jaar, en ook cognitieve vaardigheden en het denken veranderen nog in belangrijke mate. Dat geldt in het bijzonder voor de executieve functies. Er zijn grote verschillen tussen kinderen in het tempo waarin deze executieve functies zich ontwikkelen. Sommige kinderen zijn hier al op jonge leeftijd zeer vaardig in, terwijl dit bij andere kinderen wat langer duurt. Daarom zijn jonge kinderen gemiddeld nog minder vaardig dan oudere kinderen in het opletten tijdens de les, het organiseren van hun schoolwerk en het reguleren van hun gedrag.
“Er is nog te weinig bekend over de factoren die verantwoordelijk zijn voor deze individuele verschillen”, aldus prof. Jelle Jolles die tezamen met dr. Marleen van Tetering deze grote studie uitvoerde. “Wel hebben wij in eerder onderzoek ‘in de klas’ sterke aanwijzingen gevonden dat naast leeftijd ook sekse een belangrijke rol kan spelen”. (NB zie onderzoek aangehaald in de hoofdstukken 20 t/m 23 in Het tienerbrein voor referenties).
Jolles: “Als dit zo is dan kan dat belangrijk zijn voor de onderwijspraktijk, want op 9-12 jarige leeftijd doen jongens het gemiddeld genomen minder goed op school dan meisjes. Verschillen in de mate waarin de executieve functies zich al hebben kunnen ontwikkelen zouden hierin een rol kunnen spelen. Als blijkt dat de ontwikkeling van executieve functies achterloopt bij jongens dan betekent dit dat – in ieder geval in deze leeftijdsperiode – een andere onderwijs- en/of pedagogische aanpak nodig is voor jongens dan voor meisjes. Daarom onderzochten we in deze grote studie met leerlingen van 4 basisscholen of naast leeftijd ook sekse een rol speelt bij de ontwikkeling van executieve functies”.
Box 1. Belangrijke executieve functies voor leren op school
Afkomstig uit eerder artikel: Cito-scores van 8-12 jarigen hangen samen met hun zelfregulatie.
- De leerling moet de aandacht voor langere tijd vol kunnen houden. Een leerling moet zich gedurende een langere tijd concentreren als de leraar klassikaal uitleg geeft en als er zelfstandig gewerkt wordt.
- De leerling moet vaardig zijn in het plannen en organiseren. Er zijn verschillende vormen van plannen. Een vorm is wanneer je een planning maakt van dagelijkse activiteiten, bijvoorbeeld: “tot 5 uur ga ik huiswerk maken en om 7 uur ga ik naar voetbal.” Een andere vorm is wanneer deelstappen worden gepland die nodig zijn om bijvoorbeeld een rekenopgave op te lossen: “wat is de eerste stap, en welke stap volgt daarna?”
- De leerling moet zijn impulsen kunnen onderdrukken en goed prioriteren.“Eerst ga ik huiswerk maken en dan ga ik gamen, en niet andersom.” Voor meer informatie over deze vaardigheid, zie onze wiki over impulscontrole.
- De leerling moet in staat zijn om te reflecteren op eerder gedrag. Het gaat om het zelfinzicht dat nodig is om eerder gedrag aan te kunnen passen: “Ik heb mijn toets niet gehaald omdat ik te weinig tijd aan het leren heb besteed en te veel tijd aan gamen.”
Uit een andere studie van hetzelfde promotieonderzoek van Van Tetering blijkt dat leerlingen met hogere en lagere Citoprestaties verschillen in deze vaardigheden: leerlingen met hogere Citoprestaties zijn hierin beter. Lees hier meer over de Citostudie en over de executieve functie zelfregulatie.
Aan het eind van de basisschool kunnen meisjes hun gedrag beter reguleren dan jongens
Het onderzoek geeft een sterke aanwijzing dat de ontwikkeling van de executieve functies op 9-12 jarige leeftijd bij jongens wat achterloopt op die van meisjes. Leraren rapporteerden verschillen in de impulsregulatie tussen jongens en meisjes: meisjes blijken minder impulsief te zijn. Ook zijn ze beter in staat om hun impulsen te beheersen. Daarnaast gaven leerkrachten – zoals verwacht – aan dat oudere leerlingen beter op kunnen letten in de les, beter hun schoolwerk kunnen organiseren en hun gedrag beter kunnen reguleren dan jongere leerlingen. De bevindingen suggereren een verband tussen het executief functioneren van jongens versus meisjes aan het eind van de basisschool. Zo zijn de gemiddelde schoolprestaties van meisjes iets beter en komt impulsief en antisociaal gedrag vaker voor bij jongens.
Dat meisjes beter zijn dan jongens in het reguleren van hun gedrag en in het prioriteren kan voordelig zijn voor hun schoolprestaties en leermotivatie: ‘Eerst ga ik huiswerk maken en dan ga ik buitenspelen, en niet andersom.’ En omdat jongens impulsiever zijn kunnen ze minder goed de gevolgen van hun gedrag overzien. Daardoor zijn ze minder goed in het stellen van prioriteiten en bestaat de kans dat ze zich in risicovolle situaties zullen gaan begeven. Impulsregulatie is dus een belangrijke vaardigheid voor zowel goede schoolprestaties als ook voorgedrag. En kennelijk ontwikkelt deze zich nog.
Leraren en ouders verschillen in hun oordeel over jongens en meisjes
Een opvallende bevinding in het onderzoek is dat leraren en ouders niet overeenkomen in hun oordeel over het executieve functioneren van meisjes. Leraren hadden een gunstiger oordeel over de vaardigheid die meisjes hebben in het reguleren van hun gedrag dan ouders. En ouders vonden dat hun dochters beter waren in het organiseren van hun schoolwerk dan dat leraren dit vonden.
“Dit betekent dat leraren en ouders kijken naar andere aspecten van het gedrag van de leerling, en dat verschil is kennelijk meer uitgesproken bij meisjes dan bij jongens. Het is denkbaar dat leraren met hun oordeel uitspreken dat zij positief staan tegenover het gedrag van meisjes in de klas. Voor hen is dat erg belangrijk in verband met het handhaven van de orde en daarmee het kunnen werken aan hun onderwijsdoelen”, aldus Jolles.
Verder suggereren de resultaten dat ouders – gezien hun oordeel over de organisatie van het schoolwerk – een beter oordeel hebben over wat meisjes thuis aan hun huiswerk doen. Het is in dat verband ook goed mogelijk dat ze daarmee uitspreken dat meisjes gemiddeld wat beter zijn dan jongens in de organisatie van hun schoolwerk. Deze interpretatie spoort met de aanwijzingen die daarover al bestaan (‘meisjes zijn meer secuur en beter gemotiveerd en georganiseerd’).
Niettemin is het belangrijk dat uit dit grote onderzoek blijkt dat ouders en leraren een op belangrijke punten ander oordeel hebben over de leerling. Dit suggereert dat de leerling er baat bij kan hebben als er meer interactie en uitwisseling komt tussen ouders en leraar.
Dit is deel één van een tweeluik over de factoren die van invloed blijken te zijn op individuele verschillen tussen leerlingen in executieve vaardigheden. Een volgend artikel behandelt een andere factor die van invloed blijkt te zijn: het opleidingsniveau van de ouders.
Bronnen
- Donk, M. van der en Jolles, J. (2017, 15 september). ‘Executieve functies’ belangrijk voor onderwijs. Blog op jellejolles.nl. Geraadpleegd op http://www.jellejolles.nl/executieve-functies-belangrijk-onderwijs/
- Donk, M. van der en Jolles, J. (2017, 11 oktober). Over zelfregulatie: een wiki. Blog op jellejolles.nl. Geraadpleegd op http://www.jellejolles.nl/over-zelfregulatie-een-wiki/
- Donk, M. van der en Jolles, J. (2017, 4 november). Over impulscontrole: een wiki. Blog op jellejolles.nl. Geraadpleegd op http://www.jellejolles.nl/over-impulscontrole-een-wiki/
- Jelle Jolles (2016, 2017). Het tienerbrein. Over de adolescent tussen biologie en omgeving. Hieruit vooral de hoofdstukken 12-15 en 20-23. Amsterdam University Press. ISBN 9789462987470.
- Jolles, J., Tetering, M. van, en Meijer, R. (2018, 19 oktober). Cito-scores van 8-12 jarigen hangen samen met hun zelfregulatie. Blog op website jellejolles.nl: http://www.jellejolles.nl/cito-scores-8-12-jarigen-hangen-samen-met-hun-zelfregulatie/
- Tetering, M. van en Jolles, J. (2017). Teacher Evaluations of Executive Functioning in Schoolchildren Aged 9-12 and the Influence of Age, Sex, Level of Parental Education. Frontiers in Psychology. https://www.frontiersin.org/articles/10.3389/fpsyg.2017.00481/full
- Tetering, M. van (2018). Determinants of the neuropsychological development of schoolchildren and adolescents: On self-regulation, boy-girl differences and parental education (Doctoral dissertation). Amsterdam: Center for Brain & Learning, Faculty of Behavioural and Movement Sciences, Vrije Universiteit Amsterdam, The Netherlands.