Kinderen en tieners kunnen heel wat vragen stellen die je kunnen verbazen en waar je als opvoeder niet altijd direct antwoord op hebt. In de rubriek Opgevoed in het NRC (15/5, door Annemiek Leclaire) vraagt iemand uit de omgeving van een 8-jarige zich af hoe hij hiermee om moet gaan en wat een kind van deze leeftijd al wel en nog niet begrijpt. Mij werd gevraagd hier antwoord op te geven vanuit neuropsychologische inzichten, want wat kan een 8-jarige aan informatie verwerken? Belangrijker nog: wat denkt een kind zelf dat het zegt? Het artikel van Annemiek Leclaire in NRC leest u hier. Voor een uitgebreider en verdiepend antwoord op de vraag leest u hieronder verder.
Vraag
Vriend van de familie: „Ik heb zelf geen kinderen, maar ik kom vaak op bezoek bij vrienden die een zoontje hebben van 8 jaar. Hij heeft al van jongs af aan heel ingewikkelde, filosofische vragen, waar hij zich oprecht zorgen over maakt. Bijvoorbeeld: ‘Hoe weet ik zeker dat ik echt besta?’ En ‘Wie ben ik eigenlijk?’ Nu ben ik zelf werkzaam als filosoof, maar ik heb geen idee hoe ik moet antwoorden op de vragen van zo’n jong kind. Hoe ga je om met vragen van kinderen waarvan je denkt: ‘Hier zouden ze zich op deze leeftijd nog helemaal niet mee bezig moeten houden?’ Ga je er serieus inhoudelijk op in? En wat antwoord je dan precies? Wat laat je weg? Wat zeg je juist wel? Laat je zo’n kind met een filosoof in gesprek gaan? Of probeer je kinderen juist af te leiden van dit soort kwesties? Motiveer je ze op zo’n moment om fysiek aan de slag te gaan, of raad je ze af zich hiermee bezig te houden?“
Kind en tiener denken niet als volwassene. Want taal-inhoud, beleving en betekenis verschillen
De vragen die de vriend van de familie stelt zijn wel begrijpelijk maar berusten op een vergissing. De grote meerderheid van de volwassenen maakt eenzelfde denkfout, en eerdere generaties deden dat ook. Deze komt erop neer dat kind en ook tiener helemaal niet denkt als een volwassene, zelfs niet als hij woorden gebruikt die een volwassene ook gebruikt. Het kind geeft een heel andere inhoud aan die woorden. Ook als we het kind vragen ‘ben je wel eens verliefd? Op wie?’. Of ‘wat wil je later worden’, dan komt er wel een antwoord maar de beleving die het kind erbij heeft is totaal anders dan onze eigen beleving en de betekenis die wij eraan geven. Als het kind een vraag stelt als ‘Hoe weet ik zeker dat ik echt besta?’ dan kijkt deze huisvriend met de ervaring en de grote denk-inhoud die hij als volwassene heeft naar het kind en gaat ervan uit dat het kind dezelfde beleving heeft als hijzelf, of als volwassenen die depressief zijn. Maar dat is niet zo.
Accepteer en vergroot denk-inhoud en denk-vaardigheden, en leer het kind ver-woorden. Wat moet je ermee? Stel vast dat het prachtig is dat een kind van deze leeftijd met mooie vragen komt, en dat hij breder en dieper kijkt dan wat hij in het hier-en-nu kan waarnemen. Geef antwoord op het niveau van het kind en zorg dat hij zijn denk-inhoud vergroot en daarmee zijn denk-vaardigheden. Dit kind is nieuwsgierig; voed het met opties, mogelijkheden en antwoorden. Help het kind om te ver-woorden, dus gedachten in woorden om te zetten. Daardoor stimuleer je ook het denkproces. Het is niet alleen ‘goed voor later’ maar ook heel erg leuk!
De vraag van de huisvriend ‘Ze zouden zich op deze leeftijd hier toch nog helemaal niet mee bezig moeten houden?’ zou ik beantwoorden met ‘waarom niet? Het is juist de kern van opvoeding dat je de jongere in-leidt in de fysieke wereld maar ook de denk-wereld van de volwassenen; dat je ze voedt met gedachten en ervaringen waardoor ze daarmee uiteindelijk zelf een creatieve invulling van hun eigen leven kunnen geven. Maar ga er niet serieus op in als een filosoof; het heeft geen enkele zin om met abstracte visies van Heidegger of antieke filosofen aan te komen. Vul je interactie met het kind in op psychologisch niveau, help hem met de vaardigheid van het denken en geef vooral voorbeelden die je je kunt voorstellen.
‘Wat als katten konden blaffen?’
Wat je dan precies antwoordt? Vertel over Sartre die ergens heeft opgeschreven dat hij voor het eerst echt vaststelde dat hij bestond, toen zijn vader hem betrapte toen hij ergens door een sleutelgat loerde (overigens: naar de dienstmeid) en hem een klap gaf. Of zoiets. Dus ga het kind juist niet afleiden maar ga erop in. Stel wedervragen ‘Super vraag van je, Tom! Ik vraag me ook wel eens af of jij bestaat. En of mama wel bestaat. Want ik zie jou wel maar ik voel jou niet. Denk jij dat ik besta?’. Maak er een geestige, plagende conversatie van. Stel Socratische vragen: ‘wat zou er gebeuren als katten konden blaffen?’.
Inzetten op cognitieve én fysieke ontwikkeling
Tenslotte de laatste vraag van de huisvriend: zorg dat het kind zich voldoende breed ontwikkelt. Het heeft kennelijk al een prima taalvaardigheid. Dus ga in gesprek zoals boven. Maar stimuleer het kind om te rennen, aan takken te hangen, een hut te bouwen. De zorg van de huisvriend is dat het kind mogelijk te zeer een kind-geleerde of kind-filosoof wordt; door fysieke beweging te stimuleren en daarvoor ook mogelijkheden aan te reiken (een skateboard, bouwblokken, etc.) zorg je dat het kind zich niet alleen maar cognitief ontwikkelt.
Bronnen
Annemiek Leclaire (2018). Opgevoed: Achtjarige stelt moeilijke vragen. NRC
Jelle Jolles (2016, 2017). Het tienerbrein. Amsterdam University Press. ISBN 9789462987470.