Wat we nu weten over genen en gedrag vertelt ons dat kennis en ervaringen moeten worden verworven gedurende het leven. Er zijn genen voor de kleur van de ogen, maar niet voor – bijvoorbeeld – rekenvaardigheid of criminaliteit. En dus is de omgeving nodig om die ervaringen en kennisverwerving mogelijk te maken voor kind en tiener. De adolescent oefent, ontwikkelt vaardigheden en doet kennis op. En hij krijgt ervaringen en beleeft die in emotionele zin. Dit geheel aan vaardigheden en belevingen zorgt voor de ontwikkeling van onze identiteit en – als men die woorden wil gebruiken – persoonlijkheid of karakter.
Zoals hier geschetst, gaat het om een positieve ontwikkeling, die de adolescent enorme ruimte geeft voor persoonlijke groei en ontplooiing in reactie op prikkels uit de omgeving. Een jonge persoon leert, wanneer hij de mogelijkheid heeft gekregen om iets uit te proberen en vervolgens te oefenen. De jongere ontwikkelt zichzelf door ervaring en zelfinzicht te krijgen en daarover na te denken.