Sinds vorig jaar is in aanvulling op het reguliere onderwijs de lenteschool ontstaan, die in veel gevallen de zomerscholen vervangt. In De Groene Amsterdammer van deze week staat een prima geschreven artikel hierover door Daphne van Paassen. Zij refereert aan onderzoek van Ghysels e.a. (2017), waaruit blijkt dat een lenteschool andere effecten heeft op leerlingen dan een zomerschool. Ik kreeg van De Groene de vraag of de ontwikkeling van het brein hierin mogelijk een rol speelt en of dit bij jongens en meisjes verschillend is. Een samenvatting van mijn antwoorden leest u in deze blog. Het artikel van Van Paassen is verschenen op 2 mei; een link naar de online versie vindt u hier.
Jongens-meisjes verschillen
Uit het desbetreffende onderzoek blijkt dat de lenteschool maar een klein effect heeft en dat dit effect alleen voor meisjes geldt. Dit kan mede verklaard worden door het feit dat jongens veel minder urgentie voelen; ze zijn op dat moment in hun ontwikkeling wat meer op korte termijn gericht dan meisjes en zullen dus minder het gevoel hebben van het is nu of nooit, waardoor ze ook tijdens de lenteschool minder gemotiveerd zijn. Dat heeft te maken met de rijping van jongenshersenen: er zijn hersenfuncties die zich bij hen in een ander, iets trager, tempo ontwikkelen dan die van meisjes. In de ontwikkeling van andere hersenfuncties liggen jongens juist voor op meisjes. In principe zijn er in intellectuele potentie geen verschillen tussen beide seksen.
Huidige schoolsysteem
Meisjes lopen in hun neuropsychologische ontwikkeling voor. Dat zie je aan hun taalvaardigheid, zelfinzicht en zelfregulatie. Ook zijn ze alerter op wat de omgeving van ze verwacht. En dit past toevallig beter bij het huidige schoolsysteem. Aan de andere kant zijn jongens op die leeftijd ondernemender dan meisjes en ontwikkelen zich meer op gebied van handelen en bewegen. Dat zorgt voor meer ruimtelijk inzicht (goed voor mathematische vakken), maar het zorgt er ook voor dat ze meer risico lopen op een confrontatie met de leraar die liever een leerling heeft die rustig is en luistert …
Daarbij is het onderwijs flink veranderd: een vak als wiskunde is bijvoorbeeld taliger geworden. Er moet over de hele linie veel meer worden overlegd en samengewerkt. Toch moeten leerlingen ook meer zelfstandig zijn en moeten ze goed kunnen plannen: zaken waar de meeste meisjes op dat moment beter in zijn.
“Reken jongens niet af op díe vaardigheden, die ze qua neuropsychologische ontwikkeling nog niet kúnnen bezitten.”
Implicaties onderwijs
Met deze kennis over de ontwikkeling van jongeren zouden jongens juist meer gestimuleerd moeten worden in taal, in overleg, empathie en communicatie – 21ste-eeuwse vaardigheden die iedereen moet beheersen. En meisjes zouden op hun beurt gestimuleerd moeten worden om ondernemender en ‘stouter’ te zijn. Met andere woorden: reken jongens niet af op díe vaardigheden, die ze qua neuropsychologische ontwikkeling nog niet kúnnen bezitten. Als jongens daardoor namelijk afstromen naar een lager schoolniveau kunnen ze die vaardigheden niet meer – of alleen ten koste van veel moeite – ophalen.
Kortom: we zíjn niet ons brein: context shapes the brain! De sociale omgeving en de prikkels die we daaruit krijgen, zijn verantwoordelijk voor de rijping van de hersenen. Ons schoolsysteem zou er toch op gericht moeten zijn om een context te bieden waarin meisjes én jongens tot bloei kunnen komen. En daarbij, zeer belangrijk: de leerling moet meer zelfinzicht krijgen. Dat vereist een actieve rol van de leraar: maak gebruik van de natuurlijke nieuwsgierigheid van jongeren: inspireer en motiveer!
Bronnen
Paassen, D. van (2018). De lenteschool. ‘Het wordt in ieder geval gezellig’, De Groene Amsterdammer, nr.18.
Haelermans, C., Ghysels, J., e.a. (2017). Procesevaluatie lentescholen en effectanalyse lente- en zomerscholen 2016. Top Institute for Evidence-based Education Research (TIER), Maastricht University.
Jelle Jolles (2016, 2017). Het tienerbrein. Amsterdam University Press. ISBN 9789462987470.