Neuromythen zijn overal: tachtig procent van de docenten op onze basisscholen en middelbare scholen gelooft bijvoorbeeld in leerstijlen, en op het MBO is dit niet anders. In Duitsland, Spanje en de Verenigde Staten blijken neuromythen nu ook net zo hardnekkig als in Nederland. Deze misvattingen zijn gevaarlijk voor het onderwijs: baten ze niet, dan schaden ze wél, op meerdere manieren. Hoe heeft het zo ver kunnen komen? Omdat achterhaalde ideeën over het brein rondspoken op het internet. Deze worden steeds maar herhaald en niet gecorrigeerd. Daarbij komt: gedegen kennis is simpelweg niet beschikbaar voor de geïnteresseerde docent of ouder. Maar deze kennis bestáát wel, nu nog vooral bínnen de muren van de wetenschap. Dit moet nu veranderen. Laten we het geloof in neuromythen vervangen door kennis en inzichten over het tienerbrein.
Door: Jelle Jolles en Anna Tuenter
Centrum Brein & Leren, VU Amsterdam
Hoe wijdverspreid neuromythen zijn onder docenten, blijkt nu pas goed. In 2011 toonden we dit als eersten aan in een internationale studie bij docenten op basisscholen en middelbare scholen. Dit jaar toonden we geloof in mythen aan op het MBO. Hierover brachten we een rapport uit en publiceerden we een brandbrief in het juni-nummer van Didactief .
Uit onze onderzoeken blijkt dat docenten gemiddeld de helft van de mythen geloven. Sommige mythen blijken buitengewoon geloofwaardig. Zo is tachtig procent van de docenten ervan overtuigd dat het doceren van leerlingen in hun voorkeurleerstijl tot betere prestaties leidt. Eveneens tachtig procent denkt dat mensen met een dominante linkerhersenhelft analytisch zijn, en mensen met een dominante rechterhersenhelft creatief en intuïtief. Ook de overtuiging dat we maar tien procent van ons brein gebruiken is hardnekkig.
Wetenschappelijke collega’s in Duitsland, Spanje en de Verenigde Staten gebruikten onze vragenlijst om de aanwezigheid van mythen aan te tonen. Ze bevestigden onze resultaten en rapporteerden deze in goede internationale tijdschriften (zie referenties). Zo gelooft 97 procent van de Duitse muziekdocenten in de mythe dat elk muziekgenre een bijbehorende luisterstijl behoeft, en dat het luisteren naar klassieke muziek de redeneervaardigheden activeert in het brein. Dit wordt ook wel het ‘Mozart-effect’ genoemd. Ook denkt bijna de helft van deze docenten dat improviseren op de piano wordt geleid door de rechterhersenhelft. Van de Spaanse docenten was 94 procent overtuigd van de leerstijlmythe, dacht 82 procent dat verschillen in dominantie tussen de linker- en rechterhersenhelft individuele verschillen in leergedrag verklaren, en meende 44 procent dat we maar tien procent van ons brein gebruiken.
Boze mail van Yale-studente
De Amerikaanse onderzoekers (van onder andere de Universiteit van Houston, Harvard Medical School en de Universiteit van Denver) publiceerden deze maand nog opmerkelijker ontdekkingen. Zij zetten begin dit jaar, met onze vragenlijst als leidraad, een enquête op de website testmybrain.org. Vervolgens selecteerden zij de resultaten van bijna vierduizend Amerikanen, en vergeleken ze de scores van ‘normale burgers’ met die van docenten, en van mensen die wat scholing hebben gehad op het gebied van neurowetenschap (hier een cursus of studie in hebben gevolgd, aldus de methodensectie van het artikel).
Het goede nieuws is, vat de Britse wetenschapsjournalist Christian Jarrett gedegen samen op zijn blog, dat docenten minder gevoelig zijn voor mythen dan het algemene publiek. Behoorlijk schokkend is echter, vervolgt Jarrett, dat de mensen die wat meer kennis hebben over de hersenen of neurowetenschap opvallend slecht scoren. Zo gelooft 93 procent van het algemene publiek in leerstijlen, tegen 76 procent van de docenten en 78 procent van de ‘neuro-geschoolden’. Jarrett kreeg als reactie op zijn blog een boze mail van een masterstudente Neurowetenschappen aan de Universiteit van Yale. Zij verweet hem onzin te verspreiden omdat hij de ‘tien procent’-mythe benoemde, en zij deze wel degelijk bewezen achtte.
Baat het niet, dat schaadt het wél
Neuromythes zijn dus wijdverspreid. En dat is zorgelijk, want ze zijn gevaarlijk. Baten ze niet, dan schaden ze het onderwijs namelijk wél, op meerdere manieren. Ten eerste willen we niet dat er tijd, geld en moeite wordt verspild aan programma’s die geen meerwaarde hebben voor het leren en de ontplooiing van onze kinderen. Daarnaast kan het ook direct nadelig zijn voor de leerling of student als het onderwijsaanbod door de invloed van neuromythen op de praktijk van het onderwijs te schraal wordt. Wanneer de leerling in de zogenaamde ‘voorkeursleerstijl’ wordt onderwezen, bijvoorbeeld, of wanneer onderscheid wordt gemaakt tussen ‘het leren dat berust op de linker dan wel rechterhersenhelft’. En als dergelijke lesmodules – gebaseerd op neuromythen – teleurstellende resultaten opleveren, kan dit naast een hoop frustratie ook nog eens het vertrouwen van docenten in een succesvolle samenwerking met neurowetenschappers verminderen. En vertrouwen in wetenschap in het algemeen. Daarom moeten we nú van de mythen af.
Waar komen de neuromythen vandaan?
Om de neuromythen succesvol te kunnen bestrijden, moeten we eerst begrijpen hoe ze ontstaan. Het internet lijkt de boosdoener. Als je als geïnteresseerde docent op internet gaat zoeken naar informatie over de hersenen, vind je allerlei uitspraken die aannemelijk klinken en vaak handvatten bieden voor in de klas, soms zelfs voor differentiatie. De wetenschappelijke onderbouwing van deze uitspraken is echter niet te vinden, en is er ook niet. Het feit dat het internet een rol speelt, lijkt te worden bevestigd door onze bevinding (zie referenties) dat leraren met een relatief grotere interesse voor het brein ook in meer neuromythen geloven dan hun minder actieve collega’s. Deze geïnteresseerde docenten zeggen namelijk ook vaker over het brein te lezen. Dat neuromythen de ruimte krijgen om rond te spoken op het internet komt omdat er simpelweg geen goede kennis beschikbaar wordt gesteld over hoe het brein werkt, leert en zich ontwikkelt, en wat dit betekent voor de onderwijspraktijk. Terwijl deze kennis er wel ís, al is dat momenteel nog vooral binnen de muren van de wetenschap.
De kennis blijft steken in de wetenschap
Hersenonderzoekers weten namelijk wel dat neurowetenschappelijke bevindingen gewoonlijk niet te vertalen zijn naar aanbevelingen in de klas. Zij weten dat veel wetenschappelijke feiten over het brein die de maatschappij bereiken, door andere partijen (die hier geld aan kunnen verdienen) worden overgegeneraliseerd, gesimplificeerd, verkeerd geïnterpreteerd of verkeerd geciteerd. Ze weten ook dat veel van de door hun verzamelde kennis slaat op ‘het gemiddelde van een x aantal mensen’. Maar in de praktijk heb je niet met gemiddelden te maken maar met individuele personen. Die bovendien op veel aspecten fors kunnen verschillen van andere personen. Sommige misverstanden die hierdoor ontstaan zijn hardnekkig en duiken steeds weer op. Zo’n misvatting krijgt op den duur het label ‘neuromythe’: een als feit gepresenteerd misverstand over de hersenen en hersenfuncties, waar soms zelfs praktische aanbevelingen over de inrichting van het onderwijs uit voortvloeien. Daarnaast beschikken wetenschappers ook over kennis waar docenten wél iets mee kunnen in de klas, maar ook die blijft steken in hun eigen kring.
Dus, wat moet er gebeuren?
Essentieel is dat de communicatiekloof tussen wetenschap en praktijk wordt gedicht. En daar moeten we nu mee beginnen. Leraren zijn geïnteresseerd in gedegen informatie over het brein en daar hebben ze recht op. Zij kunnen en moeten daarin worden bediend. Het is ook belangrijk dat kennis voor iedereen beschikbaar is. En daarvoor is een dialoog nodig: tussen wetenschap en praktijk: met docenten en ouders. Laten we het geloof in neuromythen vervangen door kennis en inzichten over de lerende tiener en zijn brein. Laten we helder maken welke steun van ouders en docenten nodig is om het tienerbrein zich te laten ontwikkelen. Doel is om deze kennis zich op den duur net zo soepel te laten verspreiden, zoals dat met de neuromythes is gelukt.
Meer lezen?
In onze oproep in het juni-nummer van Didactief beschrijven we uitgebreid welke neuromythen leven in het PO, VO en MBO:
Jolles, J., Van Gerwen, M., Christoffels, I. & Dekker, S., 2017. Stop met het geloven in neuromythen! Didactief , online artikel d.d. 14 juni 2017. Geraadpleegd op 17 augustus 2017.
Bronnen
Het rapport van ons onderzoek onder MBO-docenten is vrij toegankelijk:
Van Gerwen, M., Christoffels, I., Dekker, S., en Jolles, J. (2017). Neuromythen in het mbo. Een vragenlijstonderzoek naar acht veel voorkomende neuromythen. ISBN: 978-94-6052-107-2
Onze eerdere studies naar neuromythen in het Nederlandse en Britse onderwijs:
Dekker, S., Lee, N. and Jolles, J. (2014). Over het vóórkomen en voorkómen van neuromythen in het onderwijs. Neuropraxis, 18(2), pp.62-66.
Dekker, S., Lee, N., Howard-Jones, P. and Jolles, J. (2012). Neuromyths in Education: Prevalence and Predictors of Misconceptions among Teachers. Frontiers in Psychology, 3.
De studies naar Duitse, Spaanse en Amerikaanse docenten:
Ferrero, M., Garaizar, P. and Vadillo, M. (2016). Neuromyths in Education: Prevalence among Spanish Teachers and an Exploration of Cross-Cultural Variation. Frontiers in Human Neuroscience, 10.
Düvel, N., Wolf, A. and Kopiez, R. (2017). Neuromyths in Music Education: Prevalence and Predictors of Misconceptions among Teachers and Students. Frontiers in Psychology, 8.
Macdonald, K., Germine, L., Anderson, A., Christodoulou, J. and McGrath, L. (2017). Dispelling the Myth: Training in Education or Neuroscience Decreases but Does Not Eliminate Beliefs in Neuromyths. Frontiers in Psychology, 8.