Door: Marthe van der Donk en Jelle Jolles
Centrum Brein & Leren, VU Amsterdam
Jeroen is drie maanden geleden begonnen in de brugklas HAVO/VWO. Het valt de mentor op dat Jeroen met weinig motivatie naar de les komt: hij zit vrijwel de gehele les onderuit gezakt op zijn stoel en schenkt overal aandacht aan, behalve aan de les. Soms komt hij echter verrassend scherp uit de hoek en lijkt hij goed te begrijpen waar de lesstof over gaat. Zijn resultaten voor de toetsen tot nu toe zijn echter matig. Zijn mentor krijgt de indruk dat Jeroen niet zijn best doet om goede cijfers te halen en dat hij meer kan dan hij laat zien.
Uit eerder onderzoek van het Centrum Brein & Leren van de Vrije Universiteit Amsterdam is gebleken dat ongeveer een op de vijf brugklasleerlingen zelf aangeeft dat ze niet presteren naar vermogen. Deze groep kinderen gaf aan dat ze het op school beter zouden kunnen doen dan dat ze tot nu toe lieten zien. Opvallend genoeg beschouwt de leraar of de mentor hen in veel gevallen niet als onderpresteerder1. Het blijkt dus in de praktijk lastig voor mentoren om onderpresteren te herkennen. Niet alleen de tiener zelf en zijn directe omgeving krijgen te maken met de consequenties van onderpresteren; ook de samenleving wordt hiermee geconfronteerd. Slechte schoolprestaties en onderpresteren zijn namelijk een belangrijke voorloper van schooluitval.
Er zijn vele factoren die kunnen bijdragen aan onderpresteren. Onderzoek van het Centrum Brein & Leren toonde aan dat het welbevinden van leerlingen mogelijk een belangrijke factor is; leerlingen die ‘niet lekker in hun vel zitten’ blijken een veel grotere kans te hebben op onderpresteren. Daarbij blijken er ook belangrijke verschillen te bestaan tussen jongens en meisjes2 . Ondanks dat onderpresteren vaker voorkomt bij jongens, zijn het vooral de onderpresterende meisjes die minder lekker in hun vel zitten. Het doel van huidig artikel is om het onderwerp ‘welbevinden’ en onderpresteren meer onder de aandacht te brengen.
Wat werd er onderzocht en gevonden?
Ruim 2200 brugklassers en hun mentoren kregen online vragenlijsten voorgelegd over onderpresteren. Er werd gevraagd in hoeverre ‘ze het op school beter zouden kunnen doen dan dat ze tot nu toe lieten zien’. Of er daadwerkelijk sprake is van onderpresteren, kan op verschillende manieren worden bepaald. Dit kan geschieden op basis van het subjectieve oordeel van de mentor, het oordeel van de leerling zelf, een combinatie van het oordeel van de mentor en leerling of een combinatie met objectieve schoolcijfers. Voor huidig artikel werd er gekeken naar onderpresteren op basis van het oordeel van de mentor, het oordeel van de leerling zelf en naar de combinatie van het oordeel van de mentor en leerling. Tabel 1 (uit Martens & Jolles, 2014) geeft de resultaten weer. Wanneer men kijkt naar het gecombineerde oordeel van mentor en de leerling zelf, dan blijkt 17% van de jongens een onderpresteerder te zijn versus 9% van de meisjes. De jongens-meisjes verschillen blijken wel af te hangen van degene die het onderpresteren beoordeelt. Het percentage onderpresteerders onder jongens is namelijk ook groter dan bij meisjes wanneer er enkel naar het oordeel van de mentor wordt gekeken. Echter, wanneer er alleen naar het oordeel van de leerling gekeken wordt, dan zijn de percentages voor jongens en meisjes gelijk. Ongeveer een vijfde van alle leerlingen wordt dus niet opgemerkt door hun mentor als onderpresteerder. Dit is dus een groep die mogelijk niet de ondersteuning krijgt die ze wel nodig hebben.
Onderpresteren en welbevinden
Voor dezelfde groep kinderen werd ook het welbevinden in kaart gebracht met een achttal stellingen. Deze hadden betrekking op emotionele – en somatische aspecten, en tevredenheid van de leerling op school. Van de scores van deze acht stellingen werd een gemiddelde totaalscore gemaakt. Een hoge totaalscore duidde op een lage mate van welbevinden. Er werd gevonden dat zowel onderpresterende jongens als onderpresterende meisjes gemiddeld minder goed in hun vel zitten dan leerlingen die presteren naar vermogen. Leerlingen met een verminderd welbevinden hadden vijf keer zoveel kans op onderpresteren. Zie tabel 2 (uit Martens & Jolles, 2014) voor een aantal voorbeeldstellingen over welbevinden en de verschillende percentages voor jongens en meisjes. Wat opvalt in de groep onderpresterende leerlingen is dat voornamelijk meisjes een stuk minder goed in hun vel zitten dan jongens, aldus de zelfbeoordelingsvragenlijst. Een groot percentage van de onderpresterende meisjes (41%) geeft aan zich de laatste tijd minder goed te voelen dan voorheen en zegt ook vaker verdrietig of boos te zijn (21%).
Wat ligt hier aan ten grondslag?
In Nederland is de gemiddelde tiener zo’n 12 jaar oud zodra hij naar het voortgezet onderwijs gaat. De transitie van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs is voor veel tieners een ingrijpende gebeurtenis. Ze krijgen te maken met een nieuwe school, nieuwe leraren, minder structuur, nieuwe vrienden en andere lesstof. Dit is nu juist ook een periode waarin de tiener en het brein grote ontwikkelingen doormaken. De tiener krijgt te maken met fysieke – en psychologische veranderingen die gevolgen hebben voor het sociale -, emotionele- en cognitieve functioneren. Met de transitie naar het voortgezet onderwijs wordt er in toenemende mate een beroep gedaan op de zelfstandigheid van de tiener. Echter, de jonge tiener heeft vaak nog een gebrekkig zelfinzicht en heeft nog slecht zicht op wat hij wel of niet zelfstandig kan. Daarnaast kan het lastig zijn om emoties bij zichzelf en anderen te herkennen. Ze kunnen vaak nog niet goed onder woorden brengen wat er zich afspeelt in het eigen hoofd en lijf, en ook niet wat er zich afspeelt in de directe omgeving. Zowel het gebrekkige zelfinzicht als het leren omgaan met emoties zijn onderdeel van een normale sociale en emotionele ontwikkeling die de tiener doormaakt. Dit kan er echter wel voor zorgen dat de tiener ervaart dat hij weinig grip heeft op zichzelf en zijn directe omgeving. Onderpresteren kan dus ook bekeken worden vanuit het perspectief dat neuropsychologische functies – in het bijzonder cognitieve en zelfsturende vaardigheden – nog volop in ontwikkeling zijn. Zo kunnen bijvoorbeeld leerlingen, die wel gemotiveerd zijn, toch moeite hebben om overzicht te behouden bij het leren en bij het plannen van hun dagelijkse bezigheden. Vervolgonderzoek van het Centrum Brein & Leren3 heeft namelijk laten zien dat zelf gerapporteerde aandachtsproblemen en problemen met zelfcontrole geassocieerd worden met een verhoogd risico op onderpresteren. Deze zelf gerapporteerde vaardigheden zijn ook verantwoordelijk voor een deel van de relatie tussen welbevinden en onderpresteren.
Wat betekent dit voor de praktijk?
Het onderzoek heeft laten zien dat onderpresteren veelvuldig voorkomt onder brugklassers, overwegend vaker bij jongens. In veel gevallen wordt dit herkend door de mentor, maar het onderzoek heeft ook laten zien dat er nog een grote ‘verstopte’ groep onderpresteerders bestaat. Dit zijn de leerlingen die naar eigen zeggen onderpresteren, maar door de mentor niet als dusdanig beschouwd worden. Het is dus belangrijk dat er ook naar het oordeel van de leerling zelf gevraagd wordt. Temeer omdat onderpresterende leerlingen over het algemeen een stuk minder lekker in hun vel zitten dan leeftijdsgenoten die presteren naar vermogen.
Zowel ouders als leerkrachten kunnen de tiener helpen door te (h)erkennen dat ze niet lekker in hun vel zitten en ook hulp te bieden om dit onder woorden te brengen en door er vervolgens wat aan te doen. Het aangaan van de dialoog met de tiener zal in veel gevallen niet zonder slag of stoot verlopen. Zo kan het voor tieners, bijvoorbeeld uit schaamte, lastig zijn om te praten over het onderwerp en zullen ze niet altijd direct een volwassene in vertrouwen nemen om erover te praten. Het tonen van oprechte interesse in de belevingswereld van de tiener kan daarbij een eerste belangrijke stap zijn. Door zelf gebruik te maken van woorden die emoties, intenties en gevoelens weergeven krijgt de tiener feedback die hem helpt om het eigen emotionele vocabulaire op te bouwen. Deze woorden hebben ze nodig om goed uit te kunnen drukken wat er bij zichzelf en anderen om hen heen gebeurt. Ook het stellen van gerichte vragen en geven van feedback is belangrijk. Hierdoor leert de tiener om open te staan voor de ander, om te proberen om diens intenties te kunnen inschatten en ook te reflecteren over het eigen gedrag. Dit levert uiteindelijk ook een positieve bijdrage aan het ontwikkelen van het zelfinzicht. Het is dus belangrijk om in te zetten op de persoonlijke groei van de tiener. Dit kan uiteindelijk resulteren in verbeterde leerattitudes en studieprestaties (zie ook het boek ‘Het tienerbrein’, 2016). Hierbij is het van groot belang om de verschillen tussen jongens en meisjes in ogenschouw te nemen. De onderzoeksresultaten laten zien dat onderpresteren meer voorkomt onder jongens, maar onderstrepen ook dat onderpresterende meisjes zeker niet vergeten mogen worden. Zij zouden erbij gebaat zijn als er meer aandacht komt voor hun welbevinden. Kortom: toekomstige interventies-op-maat zouden moeten inspelen op de verschillen in welbevinden tussen onderpresterende jongens en meisjes.
Bronnen
Voor een uitgebreide beschrijving van de onderzoeksgroep en het design van de studie verwijzen we naar het artikel van Van Batenburg-Eddes & Jolles in Frontiers of Psychology (zie hieronder bron nr. 3)
1. Martens, R. & Jolles, J. (2014). Focus op welbevinden van jongens én meisjes. Van twaalf tot achttien, 17-20.
2. Van Batenburg-Eddes, T. & Jolles, J. (2013). ‘Ik voel me niet zo lekker’: een grootschalig onderzoek naar brugklassers en onderpresteren. Van twaalf tot achttien, oktober, p. 8-10.
3. Van Batenburg-Eddes, T. & Jolles, J. (2013). How does emotional wellbeing relate to underachievement in a general population sample of young adolescents: a neurocognitive perspective. Frontiers in psychology, 4.
Meer weten?
1. Jolles, J. (2016). Het tienerbrein. Over de adolescent tussen biologie en omgeving. Amsterdam: Amsterdam University Press, Midprice editie 21 september 2017, ISBN 867 94 6298 747 0
2. Martens, R. & Jolles, J. (2015). Onderpresteren begrijpen? Luister naar de leerling. Bij de Les, 25-29.